Onderzoeken

De UGent-Leerstoel Frans Verheeke concretiseert de internationale oproep van auteurs als Bruce Katz en Jeremy Nowak (cfr. The New Localism: How Cities Can Thrive in the Age of Populism, 2017) om intersectoraal onderzoek te verrichten en bakens te verzetten op stedelijk/gemeentelijk niveau. De Leerstoel is in elk geval perfect gepositioneerd binnen het Centrum voor Lokale Politiek (CLP) van de Vakgroep Politieke Wetenschappen.

Intersectorale samenwerking klinkt heel goed in het discours, maar rendeert in de praktijk niet noodzakelijk op het vlak van financiering/subsidiëring. Organisaties die afwijken van de geijkte mono-sectorale paden en sector-overstijgend actief zijn, moeten soms heel creatief zijn om binnen de respectieve sectoren – sport, jeugdwerk, onderwijs, cultuur, gelijke kansen, welzijnswerk, gezondheidszorg, etc. – financiering/subsidies te kunnen verwerven. Ook in termen van administratieve draagkracht en organisatorische capaciteit is dit niet te onderschatten: wat in principe één subsidiedossier zou kunnen zijn, moet soms worden herschreven naargelang de respectieve sectorale subsidiereglementen, telkens met een specifiek ‘jargon’ en soms complexe techniciteiten.

Met de UGent-Leerstoel Frans Verheeke willen we onderzoeken welke methodieken en instrumenten samenwerking kunnen bevorderen en verkokering kunnen tegengaan. Met de implementatie van het nieuwe Decreet Lokaal Bestuur is er ook een interessant momentum, gezien veel steden en gemeenten zich in een intern organisatorische transitiefase bevinden. Lokale besturen hebben sowieso een eigen historiek, waarbij  de respectieve organigrammen vaak organisch gegroeid zijn naargelang de financieringspolitiek van nationale of subnationale overheden. Ter illustratie: moest sport onder de bevoegdheid van het Ministerie van Volksgezondheid zijn gebleven, zoals dat van 1936 tot 1963 het geval was, dan zou het Belgische sportlandschap er totaal anders hebben uitgezien.

Tegelijk willen we aandacht besteden aan kansengroepen. In de negentiende eeuw was sport – als nieuw maatschappelijk concept – meteen ook sociaal innoverend, waarbij vrouwelijke pioniers evenwaardig hun sport konden beoefenen als mannen (cfr. Delheye, 2017; Luitzen, Bollerman & Delheye, 2015). Opvallend is wel dat die evenwaardigheid van korte duur bleek. Vanuit een conservatieve, paternalistische grondstroom werd sport geïnstitutionaliseerd in elitaire ‘blanke’ mannenbastions. Na de Tweede Wereldoorlog werden op het sportveld weliswaar stappen in de richting van emancipatie gezet, maar de bestuursorganen bleven grotendeels mannelijk en wit. Pas recent, ten gevolge van maatschappelijke veranderingen en onder impuls van sociaal-progressieve actiegroepen, zwelt de kritiek op de door witte mannen gereguleerde sport meer en meer aan. Zo eisen vrouwelijke topsporters onder meer een evenwaardig loon, evenwaardige media-aandacht, meer inspraak in bestuursorganen en een harde aanpak van grensoverschrijdend gedrag. Ook personen met een migratieachtergrond, personen met een fysieke of mentale beperking, personen in armoede… willen graag op een evenwaardige manier meespelen. Sport is in elk geval niet per definitie inclusief, maar kan sociale segregatie nog versterken.
Bovenop de sociale begrenzingen die meer en meer worden aangeklaagd, hypothekeren ook bestuurlijke en technologische transities de toekomst van de sport (zoals we die vandaag kennen). Hoe kan doorgedreven professionalisering hand in hand (blijven) gaan met vrijwilligerswerk, of met bestuurlijke inspraak van alle stakeholders? Hoe kan fairplay (incl. financial fairplay) worden versterkt, ‘matchfixing’ worden bestreden en de ‘competitive balance’ worden verbeterd? Hoe zullen sportstructuren omgaan met ‘de bionische mens’? Enz. Stuk voor stuk maatschappelijke en dus per definitie ook politieke vraagstukken.